The Origin and Early Developments of Nature Conservation in the Netherlands (NL)

This article was written for the course History and Philosophy of Science 2024.

Het Ontstaan en de Eerste Ontwikkelingen van de Natuurbescherming in Nederland

By Maren Oosterlaan

Inleiding 

In de laatste decennia van de 19e eeuw begon het idee van natuurbescherming op te komen in Nederland, een ontwikkeling die aan het begin van de 20e eeuw daadwerkelijk plaatsvond. Waar zich aanvankelijk slechts enkele individuen inzetten voor natuurbescherming, is het  heden ten dage een breed gedragen streven geworden. Terugkijkend op de ontwikkeling van  de natuurbescherming in Nederland zien we voortdurend een verandering in aanpak van en  kijk op de natuurbescherming. Dilemma’s over hoe de natuur in Nederland het best beschermd wordt en hoe wij ons als mens dienen te gedragen tegenover de natuur zijn er  altijd geweest. Deze hebben het natuurbeleid in Nederland gevormd door de jaren heen. Ook  de verschuivingen in wetenschappelijke en publieke interesse voor natuurbescherming hebben hierop een grote invloed gehad.  

In de afgelopen jaren worden de meeste keuzes op het gebied van natuurbeheer en – bescherming gemaakt op basis van wetenschappelijke kennis. Dit is echter niet altijd zo  geweest. Dit essay verkent de oorsprong en ontwikkeling van de natuurbescherming in  Nederland gedurende de eerste vijftig jaar na haar ontstaan en belicht hierin de rol van de  wetenschap en verschillende overwegingen over de aanpak van het natuurbeleid. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: ‘Hoe is de natuurbescherming in Nederland ontstaan en hoe  heeft deze zich in de eerste vijftig jaar na haar ontstaan ontwikkeld?’ Door deze vraag te beantwoorden, beoogt dit essay een inzicht te bieden in de veranderingen in natuurbescherming en de relatie tussen mens en natuur in de eerste periode van de natuurbescherming. 

De natuurbescherming is aan het begin van de 20e eeuw officieel gestart. In 1905 is de  Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten opgericht en dit wordt gezien als de officiële start van de natuurbescherming. Voor die tijd waren er enkele individuen die hun zorgen al  uitten over de staat van de Nederlandse natuur. In de jaren na de oprichting van de  natuurbescherming, heeft zij zich ontwikkeld tot een grootschaliger concept en is de interesse  en het onderzoek naar natuurbescherming toegenomen. Dit heeft ook invloed gehad op de  kijk van de Nederlandse mens op de natuurbescherming.  

Dit essay probeert het bovenstaande uitgebreider te belichten door in te gaan op verschillende stadia in de beginperiode van de natuurbescherming, beginnend bij de aanloop  en eindigend bij ongeveer vijftig jaar na de oprichting van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten. Het essay begint met een uitweiding over de eerste periode waarin het begrip van het beschermen van natuur in Nederland op tafel werd gelegd. Vervolgens wordt 

er ingegaan op de officiële start van de natuurbescherming. Hierna volgt nog een beschrijving van de ontwikkelingen in de eerste circa vijftig jaar van de natuurbescherming in Nederland. Tot slot sluit dit essay af met een conclusie.  

Het doel van dit essay is om inzicht te bieden in de ontwikkelingen in opvattingen over natuurbescherming in de eerste fase van haar ontwikkeling en oprichting. Het richt zich niet op de invloeden van natuurbescherming vanuit andere landen op de Nederlandse  natuurbescherming, hoewel sommige invloedrijke figuren in de Nederlandse natuurbescherming wel werden geïnspireerd door buitenlandse natuurbeschermers. Het essay concentreert zich op de bredere veranderingen in denkwijzen en benaderingen van natuurbeheer door de tijd heen, zonder hierbij in te gaan op tijdelijke invloeden, zoals bijvoorbeeld de impact van de Eerste en Tweede Wereldoorlog op de bosbouw en het bosbeheer.  

De aanloop tot natuurbescherming 

Voordat de natuurbescherming officieel opgericht werd in Nederland, waren er al enkele individuen die hun zorgen uitten over de achteruitgang van de staat van de natuur in Nederland. Rond 1885 was de gebiedsgrootte van ‘wildernis’ afgenomen tot 20% en deze afname zette zich nog steeds voort (Van der Woud, 1987). 

Één van de personen die zich als eerste uitsprak, was de amateurbioloog Frederik Willem van Eeden (1829 – 1901). In zijn boek Onkruid: botanische wandelingen (1886)1 sprak hij over zijn zorgen over de ‘woeste gronden’2, die volgens hem een zeldzaamheid zouden gaan  worden. In het Album der Natuur (Van Eeden, 1880, p. 162) sprak hij ook al over de schade  die de mens heeft aangericht op de Veluwe. Hij vond ook dat het noodzakelijk was om het recht van de wildernis te verdedigen en daarom pleitte Van Eeden ook als eerste bij de KNAW3 voor het oprichten van natuurreservaten. Van Eeden was de eerste die het woord  ‘natuurmonumenten’4 gebruikte (Thijsse, 1946, p. 20) en heeft dit concept dus  geïntroduceerd in Nederland. 

Op ongeveer hetzelfde moment sprak ook Adriaan Johannes van Schermbeek (1855 tot 1915) zich uit. Van Schermbeek had een hogere opleiding gevolgd en was bosbouwkundige. Hij bekritiseerde de eenzijdige benadering van de bosbouw waarvan hij dacht dat ze in plagen, erosie en ‘verdrietige eentonigheid’ zouden resulteren. Hij wilde dat er een meer wetenschappelijke, duurzame manier van bosbouw zou komen waarbij bossen zo beheerd werden dat ze op ongerepte oerbossen zouden lijken (Van der Windt, 20125).  

Een derde voorvechter van natuurbescherming voordat het een formeel concept was, was Jan Ritzema Bos (1850 – 1928), een wetenschapper in zoölogie6. Hij was het eens met Frederik Willem van Eeden en vond dat bepaalde dieren plagen zouden kunnen voorkomen (Ritzema Bos, 1879, p.1 & p.77). Hij vond het belangrijk dat deze dieren als ‘nuttig’ bestempeld zouden  worden en daarom beschermd zouden moeten worden. Na veel discussies is dat gelukt en is de Nuttige Dierenwet ingesteld in 1880 (Van Der Windt, 2012).  

Jacques Pieter Thijsse (1865 – 1945) en Eli Heimans (1861 – 1945) waren twee leraren met  een sterke affiniteit met de natuur, die een cruciale rol gespeeld hebben in de daadwerkelijke  oprichting van de natuurbescherming in Nederland. Ze waren niet academisch opgeleid maar  wel bekend met de werken van Lamarck en Darwin en hadden goed contact met biologen (Van der Windt, 2012). Deze twee leraren maakten zich grote zorgen over de staat van de  natuur in Nederland en waren beiden lid van de Natuurhistorische Vereeniging. Uiteindelijk hebben Thijsse en Heimans ervoor gezorgd dat er plannen zijn gekomen voor de oprichting  van een natuurbeschermingsorganisatie tijdens een vergadering in 1901. Hierin werd onder andere genoemd dat het een belangrijk doel van de vereniging was om terreinen die uit een  natuurhistorisch oogpunt van belang waren te beschermen. Het voorstel tot het oprichten  van een nationale vereniging die hiermee bezig ging werd goedgekeurd. Er werd afgesproken dat het bestuur met afgevaardigden van andere dergelijke verenigingen samen zou komen om de vereniging op te richten en haar statuten vast te stellen (Heimans en Thijsse, 1902). Hier volgde in de daaropvolgende jaren echter nog niet gelijk een vereniging. 

De officiële start van de natuurbescherming 

De situatie die uiteindelijk directe aanleiding gaf tot de oprichting van de natuurbescherming was de derde poging tot drooglegging van het Naardermeer8. Een groep natuurliefhebbers van verschillende verenigingen, zoals de Natuurhistorische Vereeniging, de Nederlandsche Dierkundige Vereeniging, het Genootschap voor Natuur, Genees- en Heelkunde, Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie, de Ornithologische Vereeniging en de  Vogelbescherming, kwam bijeen om te overleggen over maatregelen die genomen zouden kunnen worden om dit Nederlandse natuurschoon te behouden en te beschermen (Thijsse,  1946, p. 21). Uit deze samenkomst is uiteindelijk de Vereeniging tot Behoud van  Natuurmonumenten910 gesticht (Oudemans, 1906, p. 7). Dit moment wordt gezien als de officiële start van de natuurbescherming. 

De eerste aankoop die de vereniging deed, was het Naardermeer (Thijsse, 1938, p. 2). Volgens de vereniging moesten de “merkwaardige delen van Nederlandse bodem, merkwaardige in Nederland levende dieren, planten en levensgenootschappen, alsmede belangrijke  overblijfselen van voorhistorische menselijke werkzaamheid, welke door uitbreiding der cultuur of andere oorzaken dreigen verloren te gaan” worden behouden (Oudemans, 1906, p.  9). Hierom was de vereniging ook van plan andere gebieden te gaan aankopen als er plannen kwamen voor bijvoorbeeld kaalslag om er zo voor te zorgen dat ze beschermd werden (Thijsse, 1946, p. 32). De opgerichte vereniging was niet tegen ontginning, tegen jacht of tegen andere dingen maar was vooral vóór dat de mens aspecten van de natuur spaart die voor hem en de latere generaties van steeds grotere waarde worden (Oudemans, 1906, p. 11). De vereniging vond pas dat wilde dieren beschermd moesten worden als de soort een  bepaalde mate van zeldzaamheid kreeg (Oudemans, 1906, p. 12). 

Bij de oprichting en de start van de natuurbescherming hielden de meeste wetenschappelijke  organisaties zich afzijdig (zoals bij de aankoop van het Naardermeer). Ze vonden dat natuurbescherming niet belangrijk was en vonden het geen noodzakelijke activiteit voor wetenschappers (Van der Windt, 2012; Van der Windt, 1995, p. 48 & p. 49). Thijsse en  Heimans realiseerden zich echter wel dat wetenschappers ook meegenomen moesten worden  in natuurbescherming om de beweging te stimuleren (Van der Windt, 2012). Er waren gelukkig een paar wetenschappelijke figuren die zich wel in de natuurbescherming wilden  mengen. Dit waren Jan Ritzema Bos en Johannes Theodorus Oudemans (1862 – 1934). Ritzema Bos en Oudemans waren allebei zoöloog en Oudemans had ook een academische opleiding in de entomologie11.  

Ontwikkelingen na de officiële start van de natuurbescherming 

In de eerste fase van de natuurbescherming richtte de vereniging zich vooral op het behouden en beschermen van aangekochte gebieden, de ‘natuurmonumenten’. De gebieden die niet in bezit waren van de vereniging mochten wel ontgonnen, bebouwd en bewerkt worden (Cramer, 1996, p. 46). Het belangrijkste doel van de vereniging was dat de aangekochte  natuurmonumenten beschermd en onaangetast bleven. De visie die men toen op de natuur had, liet menselijk ingrijpen nauwelijks toe (Cramer, 1996, p. 46).  

Hoewel het hoofdzakelijke doel van de vereniging was om stukken natuur te behouden en te beschermen, bezat de vereniging in 1914 ook al gebieden (zoals het Levenumsche Bosch en  Hagenau) die aangekocht waren voor het natuurgenot en algemeen belang, eerder dan  specifiek voor de bescherming van planten en dieren (Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten, 1914, p. 22).  

Rond 1930 veranderde het denkbeeld over natuurbescherming en wetenschappers en  natuurbeheerders gingen een steeds grotere rol spelen. Het idee kwam op dat selectief  aankopen van gebieden voor natuurbescherming niet meer voldoende was. Hieruit volgde  uiteindelijk de oprichting van de Contact-Commissie inzake Natuurbehoud in 1932 (Van  Zanden, 1996, p. 30), die een classificatie van waardevolle terreinen publiceerde in 1939 (Van  de Kloot, 1956, p. 85). De lijst omvatte zowel natuurgebieden als half-natuurlijke gebieden  (Thijsse, 1946, p. 64), wat een nieuwe classificering was. De gebieden op de lijst waren niet  gelijk aan ‘natuurmonumenten’ maar hadden als doel om te voorkomen dat nog  onbeschermde gebieden vernietigd werden (Thijsse, 1946, p. 65).  

Deze toevoeging aan het natuurbeleid ging gepaard met een grote discussie tussen verschillende wetenschappers en natuurbeschermers over hoe de natuur in Nederland behouden moest worden. Rond 1930 ontstond er namelijk naast de romantische denkwijze, die betrof dat de natuur met rust gelaten moest worden, een nieuwe stroming van meer pragmatische beheerders. Zij vonden dat beheer van natuurmonumenten wel menselijk  ingrijpen vergde en hierdoor ontstond een situatie waarin beide groepen loodrecht tegenover elkaar stonden (Cramer, 1996, p. 48). In deze periode ontstond er een steeds grotere  belangstelling voor de natuur en haar waarde en waren er steeds meer wetenschappers die  zich mengden in de natuurbescherming. Hierdoor ontstonden er ook meer verschillende  visies over de aanpak van natuurbescherming en dit resulteerde in discussies.  

Aan de kant van de oorspronkelijke denkwijze over natuurbescherming stond bijvoorbeeld  Theodorus Weevers (1875 – 1952). Hij was hoogleraar plantenkunde in Amsterdam en vond dat natuurmonumenten niet beheerd moesten worden (Van der Windt, 1995, p. 7612). Hier  tegenover stonden wetenschappers die vonden dat er wel beheerd moest worden. Zij waren  van mening dat er in de afgelopen eeuwen altijd menselijke invloeden zijn geweest in  Nederland en dat men de mens dus niet buiten gedachten kan laten wanneer het gaat over  natuurbehoud. Volgens hen moest menselijke actie ook als milieufactor gezien worden, net  als bodem en klimaat (Westhoff, 1956, p. 220).  

Uiteindelijk werd er een compromis bereikt tussen de beide groepen, waarin Victor Westhoff  (1916 – 2001) een aanzienlijke rol speelde (Cramer, 1996, p. 48). Westhoff was een botanicus  en wetenschapper en stelde dat niet soorten planten en dieren, maar de gehele  levensgemeenschappen beschermd moesten worden. Ook constateerde hij dat alleen mensen  die de ontwikkeling van levensgemeenschappen kennen, in staat waren om vast te stellen of  veranderingen in een natuurmonument gewenst zijn en ondergaan moeten worden of moeten  worden tegengegaan (Van der Windt, 1995, p. 8313). Hiermee gaf hij dus het belang van de  wetenschap voor natuurbescherming aan. In 1953 waren er uiteindelijk conferenties waarin  de wetenschappers en natuurbeheerders met verschillende denkwijzen dichter bij elkaar  kwamen. Dankzij Westhoff’s inzet was uiteindelijk de conclusie dat het niet meer de vraag  was of er ingegrepen moest worden, maar wanneer er ingegrepen moest worden. Hiermee  ging Nederland weer een nieuwe fase van de natuurbescherming in (Van der Windt, 1995, p.  88). Westhoff heeft in deze periode ook de barrière doorbroken tussen beheerders en  wetenschappers door zich, als wetenschapper, ook de kwestie van het beheer toe te eigenen  (Van der Windt, 1995, p. 84). 

Conclusie 

Het doel van dit essay was om een overzicht te geven van het ontstaan van de  natuurbescherming in Nederland en de ontwikkelingen in de eerste circa vijftig jaar van het  bestaan van de natuurbescherming. Het essay illustreert een duidelijke toename in interesse  en inzicht in het belang van natuurbescherming in Nederland door de tijd. 

Aan het einde van de 19e eeuw uitten de eerste individuen hun zorgen over de staat van de  natuur in Nederland. Dit waren zowel wetenschappers, als amateurbiologen. De inzet van  Thijsse en Heimans, die geen wetenschappelijke opleiding hadden maar wel goed ingelezen  waren, heeft uiteindelijk een grote rol gespeeld in de oprichting van de Vereeniging tot  Behoud van Natuurmonumenten in 1905 die de aankoop van natuurgebieden op zich nam  om deze te beschermen en te behouden. Zo is de natuurbescherming in Nederland klein  begonnen.  

In de loop der jaren kwamen er veranderingen in denkwijzen en heeft de natuurbescherming zich ontwikkeld tot een richting waarin veel wetenschappers en natuurbeheerders  geïnteresseerd waren en een rol wilden spelen. De aanpak van de natuurbescherming is  uiteindelijk veranderd van het aankopen en beschermen van specifieke naar een meer  nationale aanpak waar ook menselijke interventies soms gewenst waren.  

Er is steeds meer bekend geworden over de staat van de natuur in Nederland en door de  jaren heen is er steeds meer onderzoek gedaan. Dit heeft geresulteerd in meningsverschillen  tussen groepen wetenschappers en beheerders die twee verschillende manieren van  natuurbescherming voorstelden. De ene groep wilde de natuur met rust laten, waar de andere  groep vond dat menselijk ingrijpen gewenst was. Westhoff heeft een grote rol gespeeld in het  nader tot elkaar brengen van bovengenoemde groepen, waarbij uiteindelijk geconcludeerd is  dat menselijk ingrijpen in natuurgebieden bij de natuurbescherming zou gaan horen. 

Met het ontwikkelen van de natuurbescherming zijn dus zowel de wetenschapsinteresse en – kennis, als de filosofische denkwijzen over hoe de natuur beheerd moet worden veranderd.  Tot op de dag van vandaag heeft de natuurbescherming zich natuurlijk door ontwikkeld in  Nederland. Het is een enorm belangrijk onderwerp en zal in de komende eeuwen ook van  groot belang blijven. 

Voetnoten

  1. Dit is één van de boeken die ik in heb gezien bij de Special Collections van de RUG. ↩︎
  2. Woeste gronden zijn onontgonnen (niet-gecultiveerde) gronden met natuurlijke en half-natuurlijke  vegetaties die niet (of extensief) als land- of tuinbouwgrond of voor bosbouw gebruikt werden. ↩︎
  3. Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. ↩︎
  4. Een natuurmonument wordt gezien als iets van de natuur dat zo veel waarde heeft dat het behouden  en beschermd moet worden. ↩︎
  5. Van der Windt et al. (2012) refereert hier naar Van Schermbeek in Het Bosch (1898). Hier kon ik  echter geen toegang tot krijgen dus vandaar dat ik een secundaire bron citeer. ↩︎
  6. Zoölogie: discipline in de biologie die dieren bestudeert. ↩︎
  7. Dit is ook één van de voorbeelden van de boeken die ik heb ingezien in de Special Collections van de  RUG. ↩︎
  8. De aankoop van het Naardermeer vond plaats op 3 september 1906 (Natuurbescherming en  landschapsverzorging, Jac. P. Thijsse, p. 24)  ↩︎
  9. De Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten wordt verder in dit essay de vereniging genoemd. ↩︎
  10. Ik heb nog contact opgenomen met Natuurmonumenten om hun jaarverslagen in te kunnen zien  maar dat is helaas niet gelukt. ↩︎
  11. Entomoölogie: de tak van de zoölogie (dierkunde) die zich bezighoudt met de studie van insecten.
    dat natuurmonumenten niet beheerd moesten worden (Van der Windt, 1995, p. 7612). Hier  tegenover stonden wetenschappers die vonden dat er wel beheerd moest worden. Zij waren  van mening dat er in de afgelopen eeuwen altijd menselijke invloeden zijn geweest in  Nederland en dat men de mens dus niet buiten gedachten kan laten wanneer het gaat over  natuurbehoud. Volgens hen moest menselijke actie ook als milieufactor gezien worden, net  als bodem en klimaat (Westhoff, 1956, p. 220).  ↩︎

Literatuur 

Cramer, J. (1996). Natuurbeleving vroeger, nu en in de toekomst. In A. Coops & B.  Theunissen (Reds.), De Eeuw van Thijsse (pp. 45-54). Heijmans en Thijsse Stichting. 

Van Eeden, F.W. (1880). Album der Natuur: een werk ter verspreiding van de  natuurkennis. n.b.14 

Heimans, E. en Thijsse, J.P. (1902). Maandblad der Nederlandsche  

Natuurhistorische Vereeniging, 11. W. Versluys 

Van de Kloot, W.G. (1956). De contact-commissie voor natuur- en  

landschapsbescherming. In J. van Dijk (Red.), Vijftig jaar natuurbescherming in Nederland  (pp. 85-92). Dagelijks Bestuur van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in  Nederland. 

Oudemans, J.T. (1906). De Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten in  Nederland. De Roever Kröber & Bakels Amsterdam 

Ritzema Bos, J. (1879). Landbouwdierkunde: nuttige en schadelijke dieren van  Nederland. Wolters Groningen 

Thijsse, J.P. (1938). Natuurbescherming in Nederland (F. Koster). De Erven F. Bohn  N.V.  

Thijsse, J.P. (1946). Natuurbescherming en Landschapsverzorging in Nederland.  Drukkerij en Binderij Wereldbibliotheek N.V. 

Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten (1914). Algemeene Vergadering van  2 Mei 1914.  

Westhoff, V. (1956). Het beheer van natuurreservaten. In J. van Dijk (Red.), Vijftig  jaar natuurbescherming in Nederland (pp. 217-222). Dagelijks Bestuur van de Vereniging tot  Behoud van Natuurmonumenten in Nederland 

Van der Windt, H.J. (1995). En dan: wat is nog natuur in dit land?  

Natuurbescherming in Nederland 1880-1980. Boom Van der Woud, A. (1987). Het lege land. De ruimtelijke orde van Nederland 1798- 1848. s.n.

Leave a comment