Anna Maria van Schurman and her role in women’s rights in science education (NL)

This article was written for the course History and Philosophy of Science 2024.

Anna Maria van Schurman en haar rol voor vrouwenrechten in het wetenschappelijk onderwijs

By Maura van Koppen

Inleiding

In de 17e eeuw hadden mensen een andere visie op het leven dan we tegenwoordig hebben, aangezien het geloof toen een veel grotere rol speelde. Er waren verschillende geloven, met verschillende stromingen. In dit essay gaat het over de Protestantse Kerk, wat een stroming is in het christendom. Volgens deze gelovigen waren er twee denkbeelden over het doel van de vrouw. Allereerst was het voor vrouwen erg belangrijk om het huishouden te verzorgen. Een tweede roeping waaraan voldaan moest worden, door vrouwen én mannen, was het beminnen en streven naar kennis van God. Gedurende de 17e eeuw werd de academische wereld vooral gedomineerd door mannen, aangezien vrouwen het huishouden moesten verzorgen. Hierdoor werd het als ongepast beschouwd als vrouwen zich intellectueel zouden ontwikkelen. Verschillende mensen waren het hier niet mee eens, onder wie Anna Maria van Schurman (1607-1678). Vanwege het goede contact met theoloog Gisbertus Voetius (1589-1676), werd ze toegelaten bij zijn colleges. Hierdoor werd Van Schurman de eerste informeel studerende vrouw in Nederland. De informaliteit hield in dat ze niet stond ingeschreven en hierdoor geen diploma kon behalen. Pas ruim tweehonderd jaar na Van Schurman mocht Aletta Jacobs (1854-1929) zich als volwaardig vrouwelijk student inschrijven bij een universiteit in Nederland.

Van Schurman heeft verschillende werken geschreven, waarin ze onder andere duidelijk maakte waarom vrouwen zouden moeten studeren. Door haar werken werd het duidelijk dat ze een voorvechter was wat betreft vrouwenrechten, waarbij de visie van het geloof voor Van Schurman belangrijk bleef. Ze schreef dan ook dat het beoefenen van de wetenschap zorgt voor het beter kunnen begrijpen van de Heilige Schrift. Vanwege de uitzonderlijke positie die Van Schurman had om colleges te mogen volgen en daarnaast veel connecties had met verschillende hoogstaande personen, staat in dit essay de volgende vraag centraal: Welke rol heeft Anna Maria van Schurman gehad op de vrouwenrechten in het wetenschappelijk onderwijs? Om deze vraag te beantwoorden zal er gekeken worden naar de rol van verschillende filosofen in Van Schurman haar leven en haar twee grootste werken. Hoe er naar Van Schurman door de jaren heen gekeken wordt, wordt niet behandeld.

Anna Maria van Schurman haar leven

Afbeelding 1: Zelfportret van Anna Maria van Schurman uit 1640 (Van Schurman, 1640).

Van Schurman is geboren in 1607 in Keulen. Haar moeder is Eva von Harff (gest. 1637) en behoorde tot de Duitse adel. Haar vader, Frederik van Schurman (1564-1623) was vanwege zijn streng gereformeerde geloof vanuit Antwerpen naar Keulen verhuisd, waar hij Von Harff ontmoette. Eva en Frederik kregen vier kinderen, waarvan één op jonge leeftijd overleed. Anna Maria van Schurman was de jongste en het enige meisje binnen het gezin. Het was een deftig gezin waarin wetenschap een belangrijke rol speelde. De ouders stimuleerden de kennis van wetenschap onder alle kinderen, waaronder Anna Maria. Zo leerde ze op jonge leeftijd Frans, Latijn en Grieks. Met de dode talen kon ze de bijbel in verschillende oertalen bestuderen. Ook werd ze in de kunst gestimuleerd zich te ontwikkelen. Zo kon ze portretten schilderen, glas graveren, kunstzinnige borduurwerken maken, zingen, muziek beoefenen en gedichten schrijven. Ze maakte regelmatig zelfportretten die ze naar andere geleerden meestuurde met de brieven die ze onderling uitwisselden. Op afbeelding 1 is één van haar zelfportretten te zien, waaruit haar kundigheid wat betreft de schilderkunst blijkt. Hiermee was ze de eerste Nederlander die een pastelportret maakte (Brouwer & Borst, 2007; Van Schurman, 2021).

Van Schurman haar bekendheid nam gedurende de jaren toe, vooral vanwege haar talent voor het schrijven van gedichten en de talen die zij beheerste. Ook had ze met verschillende hoogstaande personen briefcontact over kunst, literatuur en het geloof. Zo schreef ze bijvoorbeeld met Constantijn Huygens2, Jacob Cats3 en theoloog Gisbertus Voetius (Van Schurman, 1992). Van Schurman had al langere tijd contact met Voetius, die haar hielp bij het leren van verschillende Oosterse talen, zoals Hebreeuws. Hierdoor was Van Schurman in staat om de bijbel in originele talen te lezen en meer liefde voor God te kunnen uiten (Van Schurman, 2021). 

Afbeelding 2: Foto van een vergelijkbaar hokje als waar Van Schurman de colleges van Voetius volgde. De foto is gemaakt in het Universiteitsmuseum op 2 november 2024.

In 1636 kreeg Van Schurman van Voetius de vraag om een lovend gedicht te schrijven ter ere van de opening van de Universiteit van Utrecht. Dit gedicht zorgde voor internationale bekendheid, mede dankzij het feministische verlangen dat ze uitsprak in de slotregel. Ze schreef namelijk: “Maar, vraag je misschien, wat heb je op je hart? Wel, vrouwen worden niet tot de universiteit toegelaten” (Van Beek, 1997a)4. In 1636 werd Van Schurman als eerste vrouwelijke student toegelaten bij colleges aan een universiteit in Nederland, dankzij de inzet van Voetius. Vanwege haar brede interesse volgde ze colleges in letteren, geneeskunde, maar vooral theologie (Brouwer & Borst, 2007). Door middel van de theologiecolleges, vooral gevolgd bij Voetius, werd haar kennis over God vergroot en kon ze haar roeping beter beoefenen. Van Schurman werd echter niet gezien als volwaardig studente omdat ze geen diploma kon halen of examens kon maken. Ze mocht daarnaast ook niet in de collegezaal bij de mannelijke studenten zitten en speciaal voor haar werd er achter in de zaal een afzonderlijk hokje geplaatst waar ze door middel van een gordijntje afgezonderd werd van de mannen. Op afbeelding 2 is een soortgelijk hokje te zien als waar Van Schurman de colleges in heeft gevolgd. Het hokje was noodzakelijk omdat er angst was voor vrouwen in de collegezaal. Mannen zouden namelijk afgeleid raken en hierdoor de kennis niet voldoende tot zich nemen (Van Schurman, 1992; Van Schurman, 2021).

In 1641 schreef Van Schurman Dissertatio, de ingenii muliebris ad doctrinam, & meliores litteras aptitudine5. In het Nederlands betekent dit: een verhandeling6 over de geschiktheid van de vrouwelijke geest voor de wetenschap en de letteren. Hiermee was ze de eerste vrouwelijke Nederlander die dit onderwerp behandelde in een academische verhandeling (Brouwer & Borst, 2007). Van Schurman behandelde in haar verhandeling verschillende vooroordelen, waardoor ouders en echtgenoten het vrouwen verboden of nagenoeg onmogelijk maakten om te studeren (Van Schurman, 1992).Het idee van Van Schurman was nooit om de verhandeling te publiceren. Het waren oorspronkelijk losse brieven. Verschillende geleerden vonden dat Van Schurman dit moest publiceren, waardoor dit gebeurde. Hierdoor werd er bewustzijn gecreëerd dat vrouwen zich intellectueel konden ontwikkelen (Van Schurman, 1992). Volgens de denkwijze die rond 1640 gebruikelijk was, hadden vrouwen een roeping die inhield dat ze de zorg voor anderen in en om het huishouden moesten regelen. Het andere levenslot was het vergroten van hun liefde naar God. Van Schurman zei dat de aandacht voor de wetenschappen of vakken die nauw verband houden met theologie, helpen het Heilige Schrift beter te begrijpen, waardoor het de liefde naar God kan vergroten en dus van belang is. Dit was echter alleen mogelijk als de vrouw nog in haar jeugd was, of nog geen huishouden had om te onderhouden, waardoor er veel vrijheid was. Als de vrouw ongehuwd bleef, bleef het voor haar mogelijk om kennis op te doen (Van Schurman, 1992; Van Schurman, 2021). 

In de verhandeling maakte Van Schurman gebruik van aristotelische syllogismen7. Dit is een technische redeneervorm die in de academische wereld vaak gebruikt werd. Hierdoor liet Van Schurman verschillende vaardigheden zien. Zo maakte ze naast de eerdere genoemde argumentatie ook gebruik van verwijzingen naar filosofen en wetenschappers zoals Aristoteles (384-322 v.Chr.), waardoor ze liet zien dat ze kennis had die niet als gebruikelijk werd gezien voor vrouwen (Van Schurman, 2021; Van Schurman, 1992).8 

De rol van het geloof

Voetius had Van Schurman op zowel theologisch als taalkundig vlak geholpen bij het leren. Daarnaast was hij een van de voormannen van de Nadere Reformatie9, waarbij het doel was de hervormede/gereformeerde kerk weer terug te krijgen naar de oorspronkelijke vroomheid, iets wat Van Schurman ook belangrijk vond (Van Schurman, 2021). Haar vroegere vrienden, André Rivet10 en René Descartes11, maakten zich zorgen door het voor Van Schurman belangrijker wordende geloof. Ze vonden dat Van Schurman zich ontwikkelde tot een ingetogen studente met haar focus op theologie. Descartes schreef naar een vriend: “Die Voetius heeft de jongedame Van Schurman dusdanig bedorven, dat hij, terwijl zij een bijzonder talent had voor poëzie, de schilderkunst en ander dergelijke aardigheden, haar al nu vijf of zes jaar zo volledig in zijn ban houdt, dat ze zich met niets anders bezighoudt dan met theologische controverses, wat haar gesprek met alle beschaafde luiden doet verliezen” (Van Schurman, 2021). Hiermee toonden haar vrienden aan dat het geloof belangrijker werd voor Van Schurman ten opzichte van de kunst. Na een periode van dertig jaar vond Van Schurman de Nadere Reformatie zich te veel bezighouden met wereldse zaken. Ze nam hierdoor afstand van deze stroming en zocht naar een stroming met een radicalere beleving van het christendom (Van Schurman, 2021). 

Rond 1660 kwam Van Schurman via haar broer in contact met Jean de Labadie (1610-1674), die na een conflict met de gereformeerde kerk een eigen gemeenschap vormde. Wat de labadistische gemeenschap kenmerkte was dat vrouwen en mannen op een relatief gelijkwaardige manier konden deelnemen aan de kerk. Deze gemeenschap was minder bezig met wereldse zaken, in vergelijking met de Nadere Reformatie, en was hierdoor hetgeen wat Van Schurman zocht. Ze sloot zich aan bij de labadistische gemeenschap en kon de radicalere beleving van het christendom beleven. Onder haar oude vrienden zorgde dit echter voor nog meer kritiek dan dat ze kreeg na het stellen van theologie als prioriteit (Van Schurman, 2021). Van Schurman verdedigde zichzelf vervolgens in haar autobiografische geschrift Eucleria, seu melioris partis electio, Tractatus brevem vitae ejus Delineationem exhibens (1673), wat in 1684 vertaald werd naar het Nederlands: Eucleria of Uitkiezing van het Beste Deel, te zien in afbeelding 3.12

Afbeelding 3: Origineel exemplaar van de Nederlandse vertaling uit 1684: Eucleria of Uitkiezing van het Beste Deel (Van Schurman, 1684).

De verhandeling en kijk naar vrouwen in de samenleving

Zoals eerder vermeld heeft Van Schurman een verhandeling geschreven die het statement behandelde dat het beoefenen van de wetenschap geschikt is voor een christelijke vrouw. In de verhandeling werd vaak gesproken over de rol van de wetenschap om de religie beter te kunnen begrijpen en hierdoor grotere liefde naar God te kunnen uiten. Zo bleef het volgens Van Schurman van belang dat er vooral aandacht is voor wetenschappen of vakken die zich bezighouden met de theologie van de Heilige Schrift en morele kwaliteiten. Zo schreef Van Schurman: “Het beoefenen van de wetenschap is niet vereist of noodzakelijk om eeuwige heil te bereiken, maar een bezigheid of een manier die het meeste aan de zuiverheid kan bijdragen en door de contemplatie des te makkelijker kan leiden naar liefde voor God en eeuwig heil” (Van Schurman, 2021). In haar verhandeling komen er verschillende argumenten aan bod zoals: “Contemplatie en kennis van het verhevene en hemelse is geschikt voor iedereen die God heeft geschapen met een gelaat dat omhoogkijkt en naar de hemel is gericht. En God schiep de vrouw met een gelaat dat omhoogkijkt en naar de hemel is gericht. Dus.” Een ander argument dat Van Schurman gaf om aan te geven dat vrouwen konden studeren is: “Het beoefenen van wetenschap is geschikt voor wie een tamelijk rustig en vrij leven ten deel valt. En vrouwen valt vaak een tamelijk en rustig en vrij leven ten deel. Dus is het beoefenen van de wetenschap geschikt voor vrouwen” (Van Schurman (2021). Door middel van deze argumenten heeft ze mensen laten inzien dat vrouwen wel degelijk zouden kunnen studeren omdat hun roepingen voldaan bleven. 

In de verhandeling werd ook ingegaan op verschillende tegenargumenten die vervolgens weerlegd werden, zoals: ”Studeren is niet geschikt voor iedereen die niet geneigd is tot studeren. En vrouwen zijn niet geneigd tot studeren. Dus.” Deze stelling werd bewezen met het feit dat er niets gedaan mocht worden tegen de zin van Minerva13, vervolgd met het voorbeeld dat vrouwen zich maar zelden bezighielden met studeren. Van Schurman reageerde hierop met dat er geen goed oordeel geveld kon worden over de geneigdheid om te studeren, voordat er met de beste redeneringen en middelen is aangezet om te gaan studeren. Van Schurman schreef genoeg voorbeelden te hebben om de geneigdheid tot studeren te bewijzen en weerlegde hiermee het argument. Op deze manier behandelde ze nog een aantal tegenargumenten en kwam ze tot conclusie dat haar statement standhield: “Vrouwen moeten en kunnen er met behulp van de beste en geldige redeneringen, getuigenissen van geleerden en ten slotte de voorbeelden van voortreffelijke vrouwen toe aangezet worden deze manier van leven te omarmen; en vooral die vrouwen die door vrije tijd en andere middelen bij uitstek toegerust zijn om wetenschap te beoefenen” (Van Schurman, 2021).

Naast Van Schurman waren er meer mensen die voor de vrouwenrechten in het wetenschappelijk onderwijs opkwamen. Dit waren bijvoorbeeld Lucrezia Marinella14, Johan van Beverwijck15 en François Poulain de la Barre16. De laatste nam de denkwijze van Descartes over, waarbij je moest denken volgens rede en dus niet iets moest baseren op geschriften van gezaghebbers en denkers. Hiermee kwam hij tot het inzicht dat vrouwen dezelfde denkvermogens als mannen hadden en er een grote ongelijkheid speelde. Van Schurman vond dit zelf echter niet belangrijk. Zij vond dat vrouwen en mannen andere roepingen hadden en deze moesten volbrengen, waardoor te zien is dat zij zich vasthield aan de aristotelische ethiek die heerste rond 1640. Hierin staat centraal dat mannen moeten regeren, rechtspreken en oorlog voeren, terwijl het voor vrouwen belangrijk is om het huishouden goed te laten verlopen. Deze denkwijze leidde dan ook tot een grens wat betreft feminisme bij Van Schurman. Van Schurman streefde niet voor gelijkheid, het kunnen behalen van diploma’s of deze kennis uit te oefenen in een hoge functie, want een studie voor vrouwen is een amateuristische bezigheid, aangezien het liefhebbers zijn (Van Schurman, 2021). Daarom streefde Van Schurman naar het ideaal voor vrouwen om zich te mogen ontwikkelen. Vrouwen hun roepingen waren het verzorgen van het huishouden en streven naar kennis en het beminnen van God. Omdat jonge vrouwen zonder huishouden, moeders met dienstknechten of ongehuwden geen huishouden hoefden te verzorgen en hierdoor tijd hadden, zou het acceptabel moeten zijn om toegelaten te worden tot colleges (Van Schurman, 2021).

Het geloof in Van Schurman haar latere leven

Naarmate het leven van Van Schurman vorderde, speelde het geloof een steeds grotere rol. Eerst kon ze zich goed vinden bij Voetius en de Nadere Reformatie, maar na verloop van tijd werd dit haar te werelds. Van Schurman sloot ze zich hiervan af en mengde ze zich bij de labadisten. Haar voormalige vrienden schreven over haar en Van Schurman wilde zich tegen het rumoer verdedigen. Hierdoor schreef ze haar autobiografische geschrift Eucleria. Hier schreef ze afstand te willen nemen van de roem die ze gekregen heeft door de jaren heen, omdat het zorgde voor een bepaalde druk die ze niet wilde ervaren. Ondanks de druk vermeldde ze dat ze de verkregen erkenning een enorme eer vond en dit haar de kans bood om haar deugdigheid te oefenen (Van Schurman, 2021; Van Schurman, 1978). Ze schreef dat ze de wetenschap belangrijk vond, echter wel als het ging om de zinnige wetenschap die op waarheid gericht is en niet de onzinnige, voor roem zorgende, wetenschap. De kennis moest daarnaast ook voor buitenstaanders beschikbaar en begrijpbaar zijn. Deze kijk lijkt op de visie die ze eerder in de verhandeling genoemd heeft, waar ze zei: “De vrouw moet niet uit zijn op ijdele roem en op pronken met zichzelf, of nutteloze weetgierigheid” (Van Schurman, 2021, p.66). Dit laat merken dat Van Schurman het belangrijk vond dat de wetenschap wordt beoefend vanuit een houding naar godvruchtigheid. Hierbij was het van belang om je te richten op innerlijke aspecten van ontwikkeling (het zogenoemde ‘zielenheil’) en niet op uiterlijke aspecten, zoals roem. Deze visie had Van Schurman niet alleen op de wetenschap, maar gebruikte ze ook als het ging om het geloof. Dit is te merken door haar steeds belangrijker wordende geloof, waarin ze geen focus wilde op wereldse zaken en zich dus steeds meer richtte op de puurheid van het geloof (Van Schurman, 1992).

Van Schurman haar houding richting de wetenschap veranderde gedurende haar leven omdat ze vond dat zij zelf, door de verkregen roem, zich schuldig had gemaakt aan onzinnige wetenschap. Dat schreef ze in haar autobiografie. In het Eucleria is te merken dat Van Schurman een kritischere kijk naar de wetenschap had gevormd. Ze schreef meermaals met kritiek over grote filosofen en vond dat alle mensen uit de wetenschap aan bepaalde maatstaven moesten voldoen, ongeacht of dit een man of vrouw was. Dit is een andere manier van schrijven dan in de verhandeling, waarin vooral de kunde van vrouwen werd benoemd, en niet de onkunde van de man (Van Schurman, 2021). 

Conclusie

De hoofdvraag van dit essay is: “Welke rol heeft Anna Maria van Schurman gehad op de vrouwenrechten in het wetenschappelijk onderwijs?” Ondanks dat Van Schurman geen diploma heeft ontvangen, heeft ze een rol gespeeld voor vrouwenrechten binnen het wetenschappelijk onderwijs. Deze rol was echter beperkt door de tijd waarin ze leefde en de religieuze normen die golden. Van Schurman heeft, door middel van haar verhandeling uit 1641, mensen laten zien dat vrouwen in staat zijn om intellectuele prestaties te verrichten. Doordat ze standpunten beargumenteerde en tegenstandpunten weerlegde via academische wijze, kon er weinig tegen de standpunten ingebracht worden. Hierdoor werd er ingezien dat vrouwen, zolang hun twee roepingen niet belemmerd werden, zich op intellectueel vlak konden ontwikkelen. Via deze denkwijze kan er geconcludeerd worden dat Van Schurman in Nederland een deur heeft geopend voor vrouwen in de academische wereld aangezien ze mannen heeft bewezen wat mogelijk is. 

Van Schurmans uitgangspunt bleef dat het studeren niet ten koste mocht gaan van het huishouden of de liefde en kennis van God. Dit zorgde echter voor een belemmering wat betreft feminisme, omdat het suggereerde dat studeren niet voor alle vrouwen was weggelegd. Daarnaast bleef het in die tijd ongewoon dat vrouwen studeerden en was het niet te vergelijken met hoe mannen studeerden. Mannen hadden een wezenlijk doel: het uitoefenen van de kennis in openbare ambten in de politiek, de kerk of aan de universiteit. Van Schurman vond dit acceptabel vanwege het belang van het geloof in die tijd. Wegens de visies van toen had het begrip feminisme een andere betekenis dan tegenwoordig. Voor de tijd waarin Van Schurman leefde was zij een feminist en heeft ze een grote stap gezet in de stap voor vrouwen in het wetenschappelijk onderwijs.


Voetnoten

  1. Aletta Jacobs was niet de eerste vrouw in Nederland die stond ingeschreven bij een universiteit. In 2019 is ontdekt dat er twee vrouwelijke studenten ingeschreven stonden bij de universiteit van Franeker in 1708. Dit waren de dochters van de Zwitserse theoloog Nikolaus Gürtler, genaamd Anna Maria Gürtler en Maria Magdalena Gürtler. Van deze twee vrouwen is het onbekend of ze een diploma behaald hebben en hierdoor wordt er nog steeds gesproken over Aletta Jacobs als het gaat om de eerste Nederlandse vrouw die een universitaire diploma behaald heeft (Ook Vrouwelijke Studenten Aan Franeker Universiteit: “Ik Viel Echt Bijna van Mijn Stoel,” 2019).
  2. Constantijn Huygens (1596-1687) was één van de bekendste Nederlandse dichters uit de Gouden Eeuw.
  3. Jacob Cats (1577-1660) is een Nederlandse jurist, maar ook een dichter met meerdere spreuken die vandaag de dag nog geciteerd worden. Een bekende spreuk van hem is: “Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel.” Hij en Van Schurman hebben eerder ook al contact gehad. Toen Van Schurman vijftien jaar oud was schreef ze in het Latijn naar Cats, om hem te bewijzen dat ze Latijn aan het leren was (Van Schurman, 1992).
  4. Van Beek (1997a) heeft deze zin vertaald. Het origineel luidt als volgt: Ast quae (forte rogas) agitant tua pectora curae? Non haec Virgineis pervia Sacra choris (Van Beek, 1997b).
  5. Voor dit verslag is een moderne vertaling van het origineel gebruikt (Van Schurman, 2021). De gescande versie van het origineel is bekeken op internet. Dit exemplaar was in het Latijn en hierdoor niet bruikbaar (Van Schurman, 2016).
  6. Een verhandeling is een opstel of lezing van wetenschappelijke of betogende aard.
  7. Aristotelische syllogismen bestaan uit elk drie beweringen, waarvan twee premissen (een propositie en een assumptie) en een conclusie die uit de twee premissen te trekken is. Dit kan zijn: “Alle mensen hebben recht op onderwijs. Vrouwen zijn mensen. Vrouwen hebben recht op onderwijs.”
  8. Andere filosofen en wetenschappers waar Van Schurman naar verwees, zijn onder andere: Ovidius (384-322 v.C.), Erasmus (1466-1536), Gregorius van Nazianze (ca 329-389), Seneca (ca 4 v.C. – 65 n.C.), Bijbel (Mattheüs 6:23), Plato (427-347 v.C.).
  9. De Nadere Reformatie is een stroming uit de Nederduitse Gereformeerde kerk.
  10. André Rivet (1572-1651) was een protestantse theoloog en een gesprekspartner van Van Schurman. Ze hebben veel brieven uitgewisseld waarin onderwerpen als religie en de rol van vrouwen besproken werden.
  11. René Discartes (1596-1650) was een filosoof en wiskundige. Hij was een filosoof van het zeventiende-eeuwse rationalisme, waarin gesteld wordt dat kennis enkel bereikt kan worden op basis van denken.
  12. Dit boek is in 1978 opnieuw uitgegeven (Van Schurman & Van der Linde, 1978). Deze versie is echter in het oud Nederlands en hierdoor niet bruikbaar. Hierdoor is de informatie over Van Schurman haar autobiografische geschrift verkregen uit andere bronnen (Van Schurman, 1992 ; Van Schurman 2021).
  13. Minerva is een personificatie van de goddelijke macht van het verstand, de vindingrijkheid, de menselijke geest en van de wijsheid.
  14. Lucrezia Marinella (1571-1653) was een Italiaanse dichter en filosoof die een felle aanval deed op Aristoteles’ visie dat vrouwen minderwaardig waren aangezien ze mislukte mannen zijn. Marinella zei dat vrouwen volmaaktere mensen zijn door de fouten van mannen aan het licht te brengen. Ze schreef: La nobiltà et l’eccellenza delle donne, co’ difetti et mancamenti de gli uomini (1600).
  15. Johan van Beverwijck (1594-1647) was een Nederlandse arts en schrijver die Aristoteles weerlegde door middel van medische-biologische standpunten. Daarnaast zei hij dat geluk komt door deugden en geleerdheid en dat vrouwen vromer en trouwer zijn dan mannen. Deze theorie van beredenering is gebaseerd op een oude theorie waardoor het gebruikt kan worden om conservatieven over te halen.
  16. François Poulain de la Barre (1647-1723) was een Franse sociale cartesiaan die drie feministische boeken schreef.

Dit essay is gebaseerd op de volgende bronnen:

Brouwer, M., & Borst, M. (2007). Vrouw van de wereld. Franeker: Museum Martena.

Ook vrouwelijke studenten aan Franeker universiteit: “Ik viel echt bijna van mijn stoel.” (12 januari, 2019). Omrop Fryslân. https://www.omropfryslan.nl/nl/nieuws/861186/ook-vrouwelijke-studenten-aan-franeker-universiteit-ik-viel-echt-bijna-van-mijn-stoel

Universiteitsmuseum, Groningen. Geraadpleegd op 2 november 2024.

Van Beek, P. (1997a). Klein werk: de Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica van Anna Maria van Schurman (1607-1678). DBNL – Digitale Bibliotheek Voor de Nederlandse Letteren. https://www-dbnl-org.proxy-ub.rug.nl/tekst/beek017klei01_01/beek017klei01_01_0039.php. Gedicht 23. Latijns gedicht op de stichting van de Universiteit van Utrecht (p.194).

Van Beek, P. (1997b). Klein werk: de Opuscula Hebraea Graeca Latina et Gallica, prosaica et metrica van Anna Maria van Schurman (1607-1678). DBNL – Digitale Bibliotheek Voor de Nederlandse Letteren. https://www-dbnl-org.proxy-ub.rug.nl/tekst/beek017klei01_01/beek017klei01_01_0081.php. 23. Commentaar (p.323).

Van Schurman, A. M. (1640). Zelfportret van Anna Maria van Schurman, in pastelkrijt [Schilderij]. In Martena Museum, Franeker. Geraadpleegd op 18 oktober 2024.

Van Schurman, A. M. (1684). Foto van een origineel exemplaar van de Nederlandse vertaling uit 1684: Eucleria of Uitkiezing van het Beste Deel [Boek]. In Martena Museum, Franeker. Geraadpleegd op 18 oktober 2024.

Van Schurman, A. M. (1992). Anna Maria van Schurman (1607-1678): Een uitzonderlijke geleerde vrouw (M. de Baar, M. Löwensteyn, M. Monteiro, & A. A. Sneller, Red.). Walburg Pers.

Van Schurman, A. M. (2016). Dissertatio, de ingenii muliebris ad doctrinam, & meliores litteras aptitudine. ex Officina Elseviriana. https://www.google.nl/books/edition/Dissertatio_de_ingenii_muliebris_ad_doct/dM57Lih59lkC?hl=nl&gbpv=0&kptab=overview (Original work published 1641). Oorspronkelijk uit: KB, Nationale Bibliotheek van Nederland (original from Leiden University Libraries).

Van Schurman, A. M. (2021). Verhandeling over de aanleg van vrouwen voor de wetenschap (J. Bouwman & A. Roothaar, Red.; R. Ter Haar, Vert.). Noordboek Filosofie.

Van Schurman, A. M., & van der Linde, S. (1978). Eucleria, of, Uitkiezing van het beste deel. De Tille.

Leave a comment