This article was written for the course History and Philosophy of Science 2023.
De geschiedenis van schizofrenie
Waarom de term schizofrenie, dementia praecox heeft vervangen en mogelijk binnenkort tot het verleden behoort.
By Fardou Haagsma
De aandoening schizofrenie, zoals wij die tegenwoordig kennen, kent een lange geschiedenis en vele namen (fig. 1). In 1801 werden door Phillipe Pinel (1745-1826) de eerste kenmerken van schizofrenie al omschreven (Pinel, 1806). Al zijn er voor deze periode geen duidelijke omschrijvingen van de aandoening, toch lijkt het erop dat de aandoening al wel degelijk bestond en mensen zich bewust waren van dit bestaan (Altschuler, 1999). Zo schreef William Shakespeare in de 16de en 17de eeuw al toneelstukken1 waarin karakters voorkwamen met gedragingen die leken op die van patiënten met schizofrenie (Andreasen, 2011). Aangezien de terminologie die wij tegenwoordig hebben om symptomen van schizofrenie te beschrijven, toen nog niet ontwikkeld was, werden deze karakters voornamelijk als “mad” beschreven (ibid). Terugkijkend met de kennis van nu, lijken deze beschrijvingen echter veel op dat wat wij tegenwoordig beschrijven als schizofrenie (ibid).

De symptomatologie van de aandoening schizofrenie is in de tussenliggende periode enorm ontwikkeld. Twee grote invloeden op dit gebied zijn Emil Kraepelin (1856-1926) en Eugen Bleuler (1857-1939) geweest, die beide een grote bijdrage hebben geleverd aan het concept van schizofrenie zoals we die tegenwoordig kennen. Dit essay zal terugblikken op een periode waarin schizofrenie nog bekend stond als dementia praecox en naar de periode waarin onaangename huisvrouwen en te punctuele mensen sterk verdacht werden van het hebben van schizofrenie. In dit essay zal beschreven worden wat de invloed is geweest van de verschillende denkbeelden die men had over deze aandoening in de tijdsperiode van de eind 19e eeuw tot aan het heden. Hierbij zal het voornamelijk in gaan op wat de invloed van verschillende benamingen van de aandoening is geweest op de beeldvorming over schizofrenie, door zowel behandelaars, als het publiek. Zo zal worden geanalyseerd waarom de naam dementia praecox niet passend is gebleken bij deze aandoening. Ook zal worden gekeken naar de huidige naam die de aandoening draagt en hoe deze naam zorgt voor misverstanden zowel binnen de zorg, bij patiënten als bij het publiek.
De benaming van de aandoening Dementia praecox
Een belangrijke basis voor het ziektebeeld en de diagnose van datgene wat we tegenwoordig kennen als schizofrenie, werd gelegd door Emil Kraepelin (fig. 2). Kraepelin was een Duitse psychiater die werd geboren in 1856 in het Noord-Duitse plaatsje Neustrelitz (Ebert & Bär, 2010). Hij studeerde geneeskunde in München en heeft in zijn carrière zowel als arts, onderzoeker en professor aan Universiteiten gewerkt (ibid). In deze periode werkte Kraepelin nauw samen met Wilhelm Wundt (1832-1920), een psycholoog en filosoof (ibid). Wundt had als doel het onderzoek binnen de psychologie te onderbouwen op een gelijksoortige manier als de natuurwetenschappen, door deze te baseren op experimentele data, iets wat voor deze periode nog niet gangbaar was (ibid). Wundt heeft met deze manier van werken een grote invloed gehad op de methodes die Kraepelin toepaste in zijn onderzoek naar schizofrenie (ibid). Dit heeft bijgedragen aan het werk van Kraepelin in de classificatie van vele verschillende psychische aandoeningen (Segal, 1989). Door dit werk wordt Kraepelin door velen beschouwd als de grondlegger van de huidige Diagnostic Manual of Mental Disorders (DSM) (Segal, 1989).

De verzameling van symptomen, die wij tegenwoordig als schizofrenie kennen, werd in 1893 door hem geïntroduceerd onder de naam “Dementia Praecox” (Adityanjee et al., 1999; Kraepelin, 1916). Helemaal nieuw was deze term niet, aangezien de Franse versie van deze term, demencé precocé2, eerder al werd gebruikt door Benedict Augustin Morel in 1852. Het woord “precocé” werd door Morel gebruikt om de snelle achteruitgang van mensen met deze ziekte te omschrijven in tegenstelling tot Kraepelin, die deze term gebruikte om de vroege leeftijd waarop de ziekte tot uiting kwam bij patiënten, aan te duiden (Adityanjee et al., 1999). Kraepelin introduceerde de naam dementia praecox in de vierde editie van zijn boek “Dementia Praecox and Paraphrinea” waarvan in totaal 9 edities uitgegeven zijn (Adityanjee et al., 1999; Kraepelin, 1916). Kraepelin heeft gedurende een periode van 20 jaar het concept van dementia praecox verder ontwikkeld (ibid).
In de vijfde editie van het boek, gaf Kraepelin voor het eerst een duidelijke definitie van de symptomen en aandoeningen die binnen de term dementia praecox vielen (Black & Boffeli, 1989). Hij omschrijft de aandoening als een metabole ziekte waarbinnen de, eerder los beschreven aandoeningen, hebefrenie, katatonie en paranoia vallen (ibid). Hebefrenie werd in deze periode omschreven als een aandoening die begint met een periode van melancholie, opgevolgd door een periode van manies en eindigt in zwakzinnigheid (Kraepelin, 1916). Ten gevolge hiervan, zouden deze patiënten vaak moeten veranderen van baan omdat hun huidige baan voor hen te ingewikkeld was geworden en sommige patiënten zouden hun werk compleet opgeven (ibid). Katatonie werd omschreven als een aandoening waarin patiënten vele, impulsieve en vaak herhaaldelijke bewegingen maken die geen duidelijk doel lijken te hebben (ibid). Zo noemt Kraepelin in zijn boek dat patiënten onder andere springen, schreeuwen, koprollen en gillen waarbij ze al hun energie opgebruiken (ibid). Uit het boek van Kraepelin valt op te maken dat paranoia werd gezien als aandoening waarin hallucinaties en wanen voor konden komen en die in sommige, maar niet alle gevallen, tot psychisch verval kon leiden (ibid).
In latere edities van dit boek omschrijft Kraepelin dat dementia praecox een aandoening is die op jonge leeftijd tot uiting komt en gedurende het ziekteverloop voor dementie3 zorgt (Adityanjee et al., 1999). Ook worden in dit boek hebefrenie, katatonie en paranoia omschreven als drie subtypes van de aandoening dementia praecox (ibid).
In de achtste editie (1915) komt Kraepelin deels terug op zijn eerdere uitspraken over de leeftijd waarop de ziekte tot uiting komt (Adityanjee et al., 1999). Hij ziet inmiddels in dat de ziekte niet in alle gevallen op jonge leeftijd tot uiting komt (ibid). Daarnaast geeft hij aan niet langer te geloven dat deze ziekte in alle gevallen tot dementie lijdt (ibid). Mogelijk heeft de Zwitserse psychiater Eugen Bleuler invloed gehad op deze realisatie.
Schizofrenie
Een collega van Kraepelin op het gebied van dementia praecox was de één jaar jongere Eugen Bleuler. Hij was een Zwitserse psychiater, die zijn medische opleiding afrondde in het jaar 1881 (Dalzell & Freud, 2011). Zijn coschappen liep hij in de psychiatrische kliniek in Waldau, Zwitserland, van 1881 tot 1884 (ibid). Toen hij slechts negenentwintig jaar oud was, werd hij al benoemd tot klinisch directeur van de psychiatrische kliniek Rheinau (ibid). Hier zou hij een nauwe band hebben gehad met patiënten, mede in de hoop hun symptomen beter te begrijpen (Spitzer et al., 1992). Hierin schijnt hij te verschillen met Emil Kraepelin, die op een afstandelijke manier de patiënten zou hebben geobserveerd (ibid). Hieraan lag mogelijk ten grondslag, dat de ouder zus van Bleuler op haar zeventiende opgenomen werd, met de aandoening die later door Bleuler schizofrenie werd genoemd (ibid).

Dit laatste heeft waarschijnlijk bijgedragen aan het feit dat Bleuler erin geloofde dat schizofrenie in de meeste gevallen niet erfelijk was (ibid). Daarmee kwamen zijn ideeën meer overeen met die van Sigmund Freud (1856-1939) dan met die van Emil Kraepelin (ibid). Sigmund Freud heeft met zijn theorieën over psychoanalyse4, hoogstwaarschijnlijk invloed gehad op de beeldvorming van Bleuler over deze aandoening (ibid). Duidelijk wordt echter wel dat Bleuler desondanks kritisch was op een aantal theorieën van Freud en het werk van Bleuler komt daardoor zeker niet in alle aspecten overeen met de theorieën van Freud (ibid). De mate van invloed die Freud op de theorieën van Bleuler had wordt door sommigen in twijfel getrokken (Moskowitz & Heim, 2011).
In 1908 kwam Eugen Bleuler met een alternatieve naam voor dementia praecox (Black & Boffeli, 1989). Hij was het niet eens met deze benaming van de ziekte, omdat hij geloofde dat deze term niet voldeed aan het ziektebeeld. De term dementia praecox impliceert namelijk dat er tijdens het verloop van de ziekte dementie optreedt en dat de ziekte tot uiting komt tijdens de adolescentie (Bleuler, 1950). Zoals ook Kraepelin later in zijn boek omschreef, waren er echter patiënten die wel aan het algemene ziektebeeld van dementia praecox voldeden, maar waarbij geen sprake was van psychisch verval of waarbij de symptomen niet ontstonden tijdens de adolescentie (ibid). Bleuler erkende dat Kraepelin het ziektebeeld duidelijk omschreven had in zijn definitie van de aandoening (ibid). Deze definitie zou moeten voorkomen dat de naam dementia praecox, de illusie bood dat er bij alle patiënten sprake is van psychisch verval of dat symptomen bij alle patiënten ontstaan tijdens de adolescentie (ibid). Echter, in de realiteit zorgt de term dementia praecox binnen de psychiatrie in deze periode voor problemen. Er zijn namelijk psychiaters die, vanwege de betekenis van deze naam, geen diagnose dementia praecox vast willen stellen bij patiënten bij wie de ziekte niet op jonge leeftijd tot uiting is gekomen (ibid). Door de verwarring die het gebrek aan kennis over de onderliggende definitie van de ziekte dementia praecox veroorzaakt, gelooft Bleuler erin dat deze aandoening een andere naam moet krijgen (ibid).
Daarnaast geloofde Bleuler erin dat de symptomen van de door Kraepelin omschreven aandoening, een splitsing van psychische functies representeerde (ibid). Deze splitsing werd door hem omschreven met een voorbeeld waarin hij stelde dat er patiënten waren die ingewikkelde wetenschappelijke concepten zonder enig probleem konden begrijpen, maar er niet in slaagden om duidelijke associaties te zien of begrijpen (ibid). Het werk van Bleuler lijkt hierin sterk te zijn beïnvloed door de samenwerking met zijn collega Carl Gustav Jung (1875-1961) op, die zich in zijn onderzoek veel focuste op het concept dissociatie5 (Moskowitz & Heim, 2011). Dit concept heeft met grote waarschijnlijkheid een bijdrage geleverd aan het concept van splitsing wat Bleuler beschreef in zijn omschrijving van schizofrenie (ibid). Om deze reden verwierp Bleuler de term dementia praecox en introduceerde hij de alternatieve naam “Schizofrenie” (Bleuler, 1950).
Binnen de symptomen van schizofrenie, onderscheidde Bleuler fundamentele en bijkomende symptomen (Adityanjee et al., 1999). Het onderscheid in deze symptomen, is de voorloper geweest op de onderscheiding tussen positieve en negatieve symptomen6, die wij tegenwoordig kennen binnen schizofrenie (ibid). Bleuler omschreef fundamentele symptomen als “stoornissen van associatie en affectiviteit, de voorliefde voor fantasie tegenover werkelijkheid, en de neiging zich los te maken van de werkelijkheid7” (Bleuler, 1950, p14). Deze symptomen waren volgens Bleuler karakteristiek voor de aandoening schizofrenie (Bleuler, 1950). Bijkomende symptomen daarentegen, konden ook voorkomen in andere psychische aandoeningen (ibid). Een aantal voorbeelden van eventuele bijkomende symptomen zijn: hallucinaties, wanen, katatonische symptomen en veranderingen in spraak en schrijven (Adityanjee et al., 1999; Bleuler, 1950).
Naast classificatie van symptomen, deelde Bleuler schizofrenie op in een groter aantal subtypes (Black & Boffeli, 1989). Bleuler erkende de drie reeds omschreven subtypen van schizofrenie, die eerder al omschreven werden door Kraepelin, hebefrenie, katatonie en paranoia (ibid). Daarnaast voegde Bleuler nog twee subtypes toe: schizofrenie simplex en schizofrenie latens (Black & Boffeli, 1989; Kraepelin et al., 19978). Deze twee subtypes werden op een vrij vage manier door Bleuler omschreven en bevatten geen van de bijkomende symptomen die door Bleuler omschreven werden (Adityanjee et al., 1999; Bleuler, 1950). Zo zouden volgens Bleuler patiënten met schizofrenie simplex “vegeteren als dagloners, marskramers en zelfs bedienden”, ook landlopers en daklozen vielen volgens hem in deze categorie (Bleuler, 1950). Daarnaast was de ongelukkige huisvrouw die onaangenaam is in haar gedrag, veel eisen stelt en zich van haar taken kwijnde ook een klassiek voorbeeld van een patiënt met schizofrenie simplex (ibid). Bleuler was overtuigd dat schizofrenie latens de meest voorkomende vorm van schizofrenie was en kijkend naar de omschrijving die hij voor deze aandoening geeft is dat geen verrassing (ibid). Zo waren volgens Bleuler “prikkelbare, aparte, gehumeurde, teruggetrokken of overdreven punctuele mensen” erg waarschijnlijk belast met de aandoening schizofrenie latens (ibid).
In de periode waarin de Zwitserse Bleuler als psychiater patiënten behandelde, kregen dan ook bijna al zijn patiënten de diagnose schizofrenie (Kraepelin et al., 1997). Om deze reden werd schizofrenie ook wel gekscherend “de Zwitserse ziekte” genoemd (ibid).
De invloed van deze historie op de schizofrenie van nu
Niet alleen in de periode van Bleuler werden er fouten gemaakt rondom de diagnose van patiënten met de aandoening schizofrenie. Ook tegenwoordig bestaan er nog misstanden rondom deze aandoening, die gevolgen hebben voor de manier waarop patiënten gediagnostiseerd worden. De oorzaak hiervoor ligt, net als bij dementia praecox, in de keuze voor de naam. Door de term dementia praecox te vervangen met de term schizofrenie, zijn een aantal misstanden rondom het ziektebeeld van deze aandoening opgehelderd. De term schizofrenie zelf heeft echter ook voor een aantal misverstanden gezorgd. De grootste misconceptie die ontstaan is door de term schizofrenie, is het idee dat deze naam duidt op een aandoening waarbij de patiënt meerdere persoonlijkheden ontwikkelt, tegenwoordig bekend als dissociatieve identiteitsstoornis (McNally, 2007). Een deel van deze oorzaak ligt in het feit, dat de naam voorkomt uit de Griekse woorden schizein en phren welke respectievelijk splijten en geest betekenen (Lasalvia & Tansella, 2013). Bleuler omschrijft in zijn boek dat een gespleten persoonlijk erg zeldzaam is onder mensen met schizofrenie en dat deze term doelt op de splitsing van psychische functies (Bleuler, 1950; McNally, 2007). Door verkeerde interpretatie en door vertalingen vanuit verschillende talen, ontstaat echter toch onder zowel medici, als leken, het idee dat deze term duidt op een gespleten persoonlijkheid (McNally, 2007).
Daarnaast is er door de enkelvoudigheid van de naam schizofrenie, de misconceptie ontstaan dat met deze term één enkele aandoening aangeduid wordt, in tegenstelling tot de diverse groep aan ziektebeelden welke met deze term worden aangeduid (Lasalvia & Tansella, 2013). Bleuler beschouwde de term schizofrenie als een overkoepelende term voor meerdere subtypes van de aandoening (Black & Boffeli, 1989). Hij omschreef deze overkoepelende term dan ook geregeld als “de groep van schizofrenieën” (Black & Boffeli, 1989; Kraepelin et al., 1997). In zijn boek “Dementia Praecox or the Group of Schizophrenias” besloot hij echter om de enkelvoudige term schizofrenie te gebruiken, maar benadrukte hij dat het duidelijk moest zijn dat deze term meerdere ziektes omvatte (Bleuler, 1950; Lasalvia & Tansella, 2013). We kunnen helaas concluderen dat schizofrenie, ondanks deze verduidelijking, niet voldoende bekend staat als een overkoepelende term voor meerdere subtypes van een aandoening (Lasalvia & Tansella, 2013).
Tegenwoordig komen er steeds meer stemmen op, van zowel patiënten, onderzoekers en medici, die vragen om de term schizofrenie aan te passen (Lasalvia et al., 2015). Dit aangezien, de term te veel verwarring veroorzaakt en stigmatiserend werkt (ibid). Een nieuwe benaming van de aandoening zou hierin verandering moeten brengen, mits deze verandering gepaard gaat met veranderingen in wetgeving, mentale gezondheidszorg en goede voorlichting van zowel de zorgverleners, als het publiek (ibid). De Nederlandse patiëntenvereniging Anoiksis stelt in 2013 de alternatieve term Psychose Gevoeligheid Syndroom voor (Sommer & Kahn, 2014). Mogelijk wordt er binnenkort dus wederom een nieuwe naam toegevoegd, aan de lange lijst van namen die deze aandoening al gekend heeft.
Voetnoten
1. Voorbeelden van karakters die aan psychose lijden in de toneelstukken van Shakespeare zijn: Hamlet, Lear, Othello en Lady Macbeth (Andreasen, 2011). Ook is er het voorbeeld uit het toneelstuk King Lear van “Poor Mad Tom”, die leed aan hallucinaties, wanen en ongeorganiseerde spraak en gedachten (Altschuler, 1999). Daarnaast droeg Tom vele lagen kleding, wat veel voorkomt bij mensen met schizofrenie (ibid). Bovendien was Tom gedaald in zijn socio-economische status, nog een kenmerk wat voorkomt bij mensen met schizofrenie (ibid).
2. De term “demencé précoce” werd in 1852 geïntroduceerd door Morel (Adityanjee et al., 1999). Précoce doelt hier op een snelle achteruitgang van de patiënt gedurende het ziekteverloop en niet op het feit dat de ziekte vroeg in het leven tot uiting komt (ibid). Morel omschreef de ziekte als een snel verlopende psychische stoornis bij jonge mensen, welke erfelijk was waardoor de bloedlijn van de patiënt tot uitsterven gedoemd was (Kraepelin et al., 1997).
3. Dementie werd in deze periode gebruikt om psychische achteruitgang te omschrijven (Adityanjee et al., 1999).
4. reud was de grondlegger van de psychoanalyse, een manier van denken over onze manier van denken en zijn (Reisner, 1999). Freud geloofde erin dat gedrag en de motivatie achter gedrag, niet slechts geobserveerd en georganiseerd, maar ook geïnterpreteerd moest worden (ibid). Meer informatie over de theorieën van Freud kunnen gevonden worden in de volgende bronnen (Moskowitz & Heim, 2011) en (Reisner, 1999).
5. Dissociatie wordt door Bleuler gedefinieerd als “Dissociatie van de persoonlijkheid is fundamenteel niets anders dan het splijten van het onbewuste; onbewuste complexen kunnen zichzelf transformeren in deze secundaire persoonlijkheden door zo’n groot deel van de originele persoonlijkheid over te nemen dat ze een compleet nieuwe persoonlijkheid representeren” (Bleuler, 1950, p279).
6. Positieve en negatieve symptomen zijn twee van de groepen symptomen, waarvan de derde groep cognitieve symptomen is (Szoke et al., 2020). Onder positieve symptomen vallen onder andere hallucinaties en wanen (ibid). Onder negatieve symptomen vallen onder andere een gebrek aan emoties en weinig spreken (ibid).
7. Deze definitie werd destijds door Bleuler gebruikt om de term autisme te omschrijven (Bleuler, 1950). Autisme werd dus beschouwd als een aandoening waarbij men de neiging had zich los te maken van de realiteit (ibid).
8. Dit boek is een verzameling van vertalingen van hoofdstukken en teksten die door Kraepelin en Bleuler geschreven zijn.
Referenties
Adityanjee, Aderibigbe, Y. A., Theodoridis, D., & Vieweg, W. V. R. (1999). Dementia praecox to schizophrenia: The first 100 years. Psychiatry and Clinical Neurosciences, 53(4), 437–448. https://doi.org/10.1046/j.1440-1819.1999.00584.x
Altschuler, E. (1999). Shakespeare knew the layered clothing sign of schizophrenia. BMJ : British Medical Journal, 319(7208), 520.
Andreasen, N. C. (2011). Concept of Schizophrenia: Past, Present, and Future. In D. R. Weinberger & P. J. Harrison (Eds.), Schizophrenia (pp. 1–8). Wiley-Blackwell. https://doi.org/10.1002/9781444327298.ch1
Black, D. W., & Boffeli, T. J. (1989). Simple schizophrenia: Past, present, and future. The American Journal of Psychiatry, 146, 1267–1273. https://doi.org/10.1176/ajp.146.10.1267
Bleuler, E. (1950). Dementia Praecox or the Group of Schizophrenias. (J. Zinkin, Trans.; 8th ed.). New York: International Universities Press, Inc.
Dalzell, T. G., & Freud, S. (2011). Freud’s Schreber between psychiatry and psychoanalysis: On subjective disposition to psychosis. London: Karnac Books.
Ebert, A., & Bär, K.-J. (2010). Emil Kraepelin: A pioneer of scientific understanding of psychiatry and psychopharmacology. Indian Journal of Psychiatry, 52(2), 191–192. https://doi.org/10.4103/0019-5545.64591
Falkai, P., Rossner, M. J., Schulze, T. G., Hasan, A., Brzózka, M. M., Malchow, B., Honer, W. G., & Schmitt, A. (2015). Kraepelin revisited: Schizophrenia from degeneration to failed regeneration. Molecular Psychiatry, 20(6), 671–676. https://doi.org/10.1038/mp.2015.35
Kraepelin, E. (1916). DEMENTIA PRECOXAND PARAPHRENIA (G. M. Robertson, Ed.; R. M. Barclay, Trans.). Chicago Mecial Book Co.
Kraepelin, E., Bleuler, E., van der Ploeg, G. J., & Linszen, D. H. (1997). Van Dementia praecox tot de groep van schizofrenieën. Amsterdam: Candide.
Lasalvia, A., Penta, E., Sartorius, N., & Henderson, S. (2015). Should the label ‘schizophrenia’ be abandoned? Schizophrenia Research, 162(1–3), 276–284. https://doi.org/10.1016/j.schres.2015.01.031
Lasalvia, A., & Tansella, M. (2013). What is in a name? Renaming schizophrenia as a starting point for moving ahead with its re-conceptualization. Epidemiology and Psychiatric Sciences, 22(4), 285–287. https://doi.org/10.1017/S2045796013000498
McNally, K. (2007). Schizophrenia as split personality/Jekyll and Hyde: The origins of the informal usage in the English language. Journal of the History of the Behavioral Sciences, 43(1), 69–79. https://doi.org/10.1002/jhbs.20209
Moskowitz, A., & Heim, G. (2011). Eugen Bleuler’s Dementia Praecox or the Group of Schizophrenias (1911): A Centenary Appreciation and Reconsideration. Schizophrenia Bulletin, 37(3), 471–479. https://doi.org/10.1093/schbul/sbr016
Pinel, PH. (1806). A Treatise on Insanity (D. D. Davis, Trans.). London: Messrs. Cadell and Davies.
Reisner, S. (1999). Freud And Psychoanalysis: Into The 21 st Century. Journal of the American Psychoanalytic Association, 47(4), 1037–1060. https://doi.org/10.1177/000306519904700403
Segal, J. H. (1989). Erotomania revisited: From Kraepelin to DSM-III-R. American Journal of Psychiatry, 146(10), 1261–1266. https://doi.org/10.1176/ajp.146.10.1261
Sommer, I. E., & Kahn, R. S. (2014). Psychosis susceptibility syndrome: An alternative name for schizophrenia. The Lancet Psychiatry, 1(2), 111. https://doi.org/10.1016/S2215-0366(14)70288-3
Spitzer, M., Uehlein, F., Schwartz, M. A., & Mundt, C. (Eds.). (1992). Phenomenology, Language & Schizophrenia. Springer New York. https://doi.org/10.1007/978-1-4613-9329-0
Stam, J., & Vermeulen, M. (2013). Eugen Bleuler (1857-1939), an early pioneer of evidence based medicine. Journal of Neurology, Neurosurgery & Psychiatry, 84(6), 594–595. https://doi.org/10.1136/jnnp-2012-303715
Szoke, A., Pignon, B., Boster, S., Jamain, S., & Schürhoff, F. (2020). Schizophrenia: Developmental Variability Interacts with Risk Factors to Cause the Disorder: Nonspecific Variability‐Enhancing Factors Combine with Specific Risk Factors to Cause Schizophrenia. BioEssays, 42(11), 2000038. https://doi.org/10.1002/bies.202000038
